Ons familiehuis is verkocht. Wij, de kleinkinderen, inmiddels zelf huizen- en kinderbezitters, kwamen er niet meer. Daar, in een dorp met nog geen dertig inwoners diep in de Franse Bourgogne, bouwden we iedere zomer hutten en dammen in de bossen. We leerden autorijden ver voor onze achttiende verjaardag en werden dronken met de boeren op quatorze juillet.
Afgelopen zomer kwam ik terug. Na jaren van afwezigheid bleek er helemaal niets veranderd. Dezelfde bewoners in dezelfde huizen, de dode boom die nog altijd midden in de wei ligt en de koeien even onverstoorbaar drinkend bij de beek. De enige verandering waren de bordjes met straatnamen, die na jaren van adresloosheid blijkbaar nodig waren gebleken. Het kerkhof was nog voller geworden.
Terugkeren naar een landschap waar je elke heuvel kent, weet hoe laat de geiten gemolken worden en hoe het gemaaide graan ruikt, is een enorm krachtige sensatie. De ruimtelijke bibliotheek waar je in het dagelijks leven nooit aanspraak op maakt wordt ineens geactiveerd. Het is een fysieke ervaring: je blijkt nog feilloos de weg te kennen in bossen waar niemand komt, je te herinneren wat het juiste wandeltempo is op die steile helling, te weten boven welke boom de zon onder gaat op vijftien augustus. Dit kleine eilandje in de zee van Bourgondische heuvels kent voor mij geen geheimen: ik ken de stafkaart uit mijn hoofd. Maar dat is ook alles wat ik van de streek weet. Tien kilometer verderop ben ik een toerist, buitenlander, stadsmens.
In de magische fantasie van mijn eindeloze kindervakanties was het wonen in zo’n dorpje het hoogste wat je kon bereiken. Leven met de natuur, zelfvoorzienend zijn, onafhankelijk van de wereldwijde gebeurtenissen. Maar de realiteit van het Franse boerenleven is misschien wel niet zo romantisch. De streek loopt leeg want jonge mensen trekken naar de stad. Niks zelfvoorziening: de kleine winkeltjes in oude dorpjes worden een voor een gesloten. Bewoners zijn steeds meer afhankelijk van de grote winkelcentra: het enige commerciële model dat overleeft in dit soort gebieden.
Zo gaat dat op het Franse platteland. Achter de coulissen van het schitterende decor schuilt de machinerie die het in leven houdt: Super U, Mr Bricolage en Decathlon. Het zijn lelijke plekken, snikhete asfaltvelden met stalen dozen en schreeuwerige logo’s. Maar toch: de centres commerciaux en de kleine dorpjes houden elkaar in een greep van wederzijdse afhankelijkheid. Zonder koelvakken en tankstations zouden de toeristen niet die lieve dorpjes komen bezichtigen. En voor de eigenlijke bewoners betekenen de winkelcentra een sprong naar de moderniteit, een reden om niet te hoeven vertrekken. Deze suburbane non-places zijn in alles het tegendeel van de omgeving waarin ze staan. Was het niet van oudsher de functie van la campagne om de stad van voedsel te voorzien? Nu komt de stad het platteland voeden, tot voorverpakte lunch-wraps aan toe.
Hoe moet het verder met dit soort streken als zelfs wij, de tweedehuizenbezitters, wegtrekken? Zal het leven op het platteland ooit z’n aantrekkingskracht terug krijgen? De algemene tendens is er niet naar; de stad is de toekomst. En juist daarom is het een klein wonder dat ons familiehuis verkocht is aan een jong gezin. Vakantiehuis wordt nu woonhuis. Opnieuw zullen er hutten worden gebouwd en dammen worden gelegd, maar dan door kinderen die er elke ochtend op de schoolbus stappen en er alle seizoenen slapen. Wat een aanwinst voor het dorp. Een betere bestemming had het huis van mijn jeugdherinneringen niet kunnen krijgen.