Nee, mijn beroep behoort niet tot de categorie ‘vitaal’. Maar mijn kind gelukkig wel. Op zoek naar een tijdverdrijf tijdens de school- en kantoorloze weken introduceerden we een leerzame klassieker: Monopoly. ‘Ik wil rijk worden en heel veel huizen bouwen,’ schalde het binnen enkele minuten door de kamer. Het vastgoedgevoel was licht ontwaakt.
Ik moest denken aan projectontwikkelaars die beweren dat hun ambitieuze wolkenkrabbers iets zinvols bijdragen aan de stad. En aan architecten die met hun gladde praatjes het project voorzien van een glazuurlaagje artisticiteit. Zo begint dat dus, met een grote dosis kinderlijk enthousiasme voor Grote Dingen Bouwen.
In het briljant getitelde boek Form Follows Finance uit 1995 biedt architectectuurhistorica Carol Willis een perspectief op de architectuurgeschiedenis zoals we dat niet eerder kenden. Ze laat zien hoe de iconische wolkenkrabbers uit het begin van de twintigste eeuw gevormd werden door een economisch krachtenspel, in plaats van door architectonische overtuigingen. Neem nou de Empire State Building: het doel was simpelweg om het hoogste gebouw ter wereld maken. Verder was er maar één graadmeter voor succes: return on investment. Om een haalbaar plan te realiseren was het volledige ontwerp al uitgedacht voordat de architect ook maar een tekening had hoeven maken: volume, vierkante meters, aantal liften, afstand tot van gang tot raam, gevelmateriaal en de precieze hoeveelheid ramen lagen vast. Dit was een business plan, geen architectonisch plan.
Maar wát voor een plan. Het hoogste gebouw van de wereld werd in minder dan twaalf maanden tijd gebouwd, nota bene nog geen jaar na de beurskrach van 1929. Gedurende veertig jaar behield het de status van allerhoogste en over de iconische waarde heeft niemand enige twijfel. Merkwaardig detail: het gebouw stond de eerste dertig jaar van z’n leven vrijwel leeg. Ondanks al dat geoptimaliseer werden de vloeren niet makkelijk verhuurd.
Een gebouw waar nauwelijks een architect aan te pas komt, is dat eigenlijk erg? In zo’n uniek geval als de Empire State Building misschien niet. De ambitie van de hele onderneming was zo groot, dat elke architectonische kwaliteit die geld of prestige opbracht werd gerealiseerd. Het observation deck leverde inkomsten van bezoekers, de setbacks waren zo geplaatst dat diepte van kantoorruimtes in relatie tot daglichttoetreding meer huur konden opbracht en de karakteristieke mast op de top diende om het gebouw meer hoogte te geven.
Andere New Yorkse wolkenkrabbers uit diezelfde tijd zoals de Chrysler Building of Woolworth Building waren geen speculatiepanden, maar corporate headquarters, bedoeld voor eigen gebruik. En dat is een belangrijk onderscheid. Wie het hoofdkantoor van een multinational ontwerpt zal gevraagd worden om een idee, een diepere overtuiging of een architectonisch concept dat de idealen van het bedrijf representeert. Bij speculatievastgoed is dit nergens voor nodig. Dat is de architectuur van het minste risico.
Carol Willis muntte hiervoor de term vernacular of capitalism; architectuur van de economische optimalisatie. Bijna honderd jaar na het realiseren van de Empire State Building zien we wereldwijd een overdosis aan speculatiebouw ontstaan: het repeterend karakter van zielloze kantoortorens of condominiums vormt een groot aandeel van de totale bouwproductie. En daar geldt helaas de wetmatigheid: hoe meer opbrengsten moeten worden gehaald, hoe minder architectuur. Aan het Monopoly-gevoel zal het in zulke projecten niet ontbreken: Rijk Worden en Veel Huizen Bouwen. Form follows failure.
Voor de unieke situatie van een krankzinnig ambitieus plan als de Empire State Building leidde form follows finance tot een gebouw van grote betekenis. ‘The Empire State Building demonstrates that economics fully understood and skillfully manipulated can produce masterpieces’, stelt Carol Willis tot slot optimistisch. Daar zullen we de komende jaren wel wat inspiratie uit moeten halen. Want als we na deze publieke pauze weer langzaam uit onze holen kruipen en knipperen tegen het felle licht van de nieuwe economische crisis, zullen we een beetje innovatief rekenen hard nodig hebben.