Onlangs speelde in de kranten een discussie over het morele kompas van strafrechtadvocaten. Waar ligt de grens tussen het juridisch bijstaan van criminelen en gewetenloos vrijpleiten? Een aantal advocaten besloot vanwege morele bezwaren bepaalde cliënten niet meer te verdedigen. Eenzelfde discussie zou gevoerd kunnen worden in de architectuur. Ben je bereid om voor iedereen te werken of zijn er opdrachtgevers waarvoor je bedankt?
Geen architect kan zeggen: met politiek en geld heb ik niks te maken, ik doe gewoon mijn artistieke ding. Terwijl componisten, schrijvers en schilders dat meestal wel kunnen. Architectuur is alleen mogelijk dankzij andermans geld, belang en prestige. In een dictatuur kun je misschien nog vrije poëzie schrijven maar geen vrije architectuur maken.
Het is helaas niet zo simpel dat ‘foute regimes’ per definitie slechte gebouwen voortbrengen of dat goede bedoelingen altijd leiden tot interessante architectuur. Kijk maar eens naar de grote collectie publicaties over Sovjetarchitectuur – onweerstaanbaar aantrekkelijk. Of kijk maar eens naar alle even goedbedoelde als slecht uitgevoerde sociaaldemocratische stadsharten in Nederland van de afgelopen jaren. Je zou bijna concluderen dat dictatuur tot betere architectuur leidt dan democratie.
Tot op zekere hoogte zijn we bereid het architectonisch object te beschouwen als neutraal, onafhankelijk van de politieke situatie waarin het tot stand komt. Versailles, Chambord, de piramides, kathedralen en kastelen: de beroemdste gebouwen zijn gemaakt in opdracht van regimes die we tegenwoordig sterk zouden veroordelen.
Maar dat is geschiedenis. Hoe dichter bij het heden, hoe kritischer. En terecht. Rem Koolhaas kreeg er flink van langs toen hij twintig jaar geleden begon met het ontwerp voor het hoofdkantoor van de Chinese staatstelevisie. Hij verweerde zich met het argument dat hij door een propagandamachine zo in de schijnwerpers te zetten juist de vinger legde op de mensenrechtenkwesties in China. Een retorische omkering zoals alleen een echte Rem die kan maken.
Tegelijkertijd lijkt het hedendaagse engagement van de kritische vakgemeenschap nogal arbitrair en vrijblijvend: starchitects ontwerpen prachtige kunst- en sporttempels in Dubai en andere oliestaten zonder dat ze daardoor opdrachten verliezen in het vrije westen. Grote concentraties geld en besliskracht kunnen de betere architecten blijkbaar probleemloos aan zich binden.
Maar hoe werkt dat dan, moraal in architectuur? Als ontwerpers voor totalitaire machthebbers kunnen werken zonder dat het hun reputatie wezenlijk schaadt en als gebouwen uiteindelijk autonoom de geschiedenis in gaan zonder morele betekenis, valt er dan niets te zeggen over de morele dimensie van architectuur?
Op individueel niveau heeft iedere architect, net als iedere strafrechtadvocaat, de vrijheid om een opdracht van een dubieuze opdrachtgever te weigeren. Maar je kunt de morele kwestie ook breder trekken, zoals de Britse architectuurcriticus Deyan Sudjic doet. In zijn geestig getitelde boek The Edifice Complex uit 2005 stelt hij dat de geschiedenis van de architectuur er niet alleen een is van ontwerpers maar ook een van betalende opdrachtgevers.
Met andere woorden, de morele integriteit is niet alleen een zaak van de architect maar ook van de opdrachtgever. Dat maakt het architectonische debat in een democratie toch net iets interessanter dan in een dictatuur. In een transparante samenleving zoals die van Nederland in de 21e eeuw kunnen we ook opdrachtgevers vragen naar hun morele kompas. Welke boodschap moet het gebouw uitstralen? Hoeveel vrijheid krijgt de architect? Waar komt het geld van de investering eigenlijk vandaan? Voor welke mensen is het gebouw bedoeld en kunnen zij de huur wel betalen?
Architectuur is een collectieve culturele onderneming waarvoor alle betrokken partijen ter verantwoording kunnen worden geroepen, niet alleen de architect.
En dat mag best eens vaker gebeuren.
Beeld: Giorgio de Chirico, Gli archeologi