Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Het feest der ontregeling

Met de slee naar school, dat is wel de mooiste manier om na twee maanden lockdown weer te mogen beginnen. In de vroege ochtend door een sprookjesstad op pad. Hollandse grijstinten vervangen door sterke kleurcontrasten en al het geluid gedempt. In één nacht veranderde de wereld. De besneeuwde stad werd een eindeloze speeltuin, maar dan zonder veiligheidscertificaten en hekjes. Privébezit werd openbaar: de auto van de buren gêneloos leeggeschraapt voor de beste ballen, de onbetreden voortuintjes geplunderd voor een sneeuwpop. En iedere daad liet verse sporen na.

Sporen in de sneeuw onthullen het gebruik van de stad. Dat stelde de Weense stedenbouwkundige Camillo Sitte in zijn invloedrijke Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen. Op een vers besneeuwd plein, schreef hij in 1889, zullen de eerste verkeerssporen niet netjes rond het centrum verschijnen maar kriskras over het plein, de kortste verbindingen volgend. Tussen die sporen, daar waar de sneeuw onaangeroerd is gebleven, zullen kinderen hun sneeuwpoppen bouwen. Kinderen hebben volgens Sitte een natuurlijk gevoel voor ruimte, want precies op de plek van hun sneeuwpoppen stonden in de middeleeuwse stad de fonteinen, sculpturen en monumenten: asymmetrisch op het plein, nooit in het midden.

Deze charmante gedachte is ook bruikbaar in de hedendaagse stad: het winterlandschap als een instrument voor ruimtelijke analyse. Want ook bij ons bracht de sneeuw nieuwe gebruikspatronen aan het licht. Fietspaden werden onvindbaar, de kortste weg naar huis was rechtdoor over het ijs in plaats van om de singel heen en brede stoepen verschrompelden tot smalle, nauwelijks begaanbare paadjes. Wie een kaart zou tekenen van de openbare ruimte van onze wijk in de sneeuw, krijgt een ander beeld dan in rest van het jaar.

Maken we eigenlijk wel genoeg gebruik van de seizoenen in het ontwerpen van de stad? Misschien wel niet, stelde Mirko Zardini in het prachtige boek Sense of the City uit 2005. Stedelijke buitenruimtes zijn vooral gericht op lekker weer en het binnenklimaat is continu comfortabel rond de twintig graden; de stad lijkt louter ontworpen voor de zomer. Zardini riep op tot het omarmen van winterse omstandigheden in het stadsontwerp. Niet verbazend voor een publicatie uit Montréal, waar de straten gemiddeld 120 dagen per jaar besneeuwd zijn.

In ons milde zeeklimaat heeft de winter andere consequenties dan in Canada. Ik vraag me dan ook af wat de poëtische oproep van Zardini in concrete zin voor ons kan betekenen. In ieder geval is de aandacht voor ontwerpen met de seizoenen in de afgelopen vijftien jaar al fors toegenomen. Maar bedoelde Zardini het wel zo technisch als ‘de klimaatopgave’? Of bedoelde hij meer zoiets als het feest der ontregeling, zoals bij ons nu acht dagen het genot van uitglijden en het risico een ijspegel op je hoofd te krijgen? Zocht hij naar een ontwerphouding die gaat over loslaten, over de winter z’n gang laten gaan, over de metaforische betekenis van sneeuw en water? Over een zekere bescheidenheid ten aanzien van de maakbaarheid van de omgeving?

Nederlanders zijn nou eenmaal ijzersterk in het kneden van de natuur. In de geest van de Nederlandse ingenieurstraditie zou ik dan ook het liefst het weerbericht ontwerpen. Dan koos ik elk jaar voor een paar weken sneeuw en ijs. En daarmee voor nieuwe stadse ervaringen, een knallend kleurenpalet en een speels gebruik van de openbare ruimte. Maar zolang dat niet kan, hou ik me vast aan het pleidooi van Zardini: het omarmen van de seizoenen in het ontwerpen van de stad, hyperlokaal en specifiek voor onze eigen weersomstandigheden. Op zoek naar stadsinrichting die in ieder seizoen de ruimte biedt om te ervaren: we leven op een draaiende planeet.

Lees deze column ook op Architectenweb.nl