Het is een geliefde oefening met architectuurstudenten: doe een blinddoek om en loop aan de hand van een collega een rondje door de stad. Isoleer de zintuigen en concentreer je waarneming louter op geluid. Er gaat een wereld aan nuances open. Voor de geblinddoekte is die oefening niet alleen een kennismaking met de ongemakken van slechtziendheid, de vele onhandig geplaatste opstapjes en paaltjes in de openbare ruimte, maar ook een manier om zich bewust te worden van de rijkdom aan geluiden in de stad. Met gesloten ogen klinkt er zoveel meer.
Horen en luisteren zijn twee verschillende dingen. We horen de stad de hele dag, maar we luisteren er zelden naar. Dat is maar goed ook, want je zou niet weten waar je moet beginnen. De klanken van de stad hebben veel verschillende lagen: het ambient gebrom van motoren en machines, de betonboor van de verbouwing bij de buren of de continue aanwezigheid van popmuziek in een winkelstraat. Al die auditieve informatie wordt gefilterd door onze hersenen en weggestopt in de categorie ‘onbelangrijk omgevingsgeluid’. We luisteren immers alleen naar wat we willen: de stem van degene met wie we praten, de bel als de school begint, het oprukkende motorgeronk dat je vertelt om even te wachten voor het zebrapad.
Maar het zijn juist de alledaagse klanken van de stad, al die schijnbaar onbelangrijke omgevingsgeluiden, die grote invloed hebben op de kwaliteit van de leefomgeving. Sterker nog, ze zijn letterlijk van levensbelang. Uit steeds meer onderzoek blijkt dat blootstelling aan veel harde geluiden kan leiden tot gezondheidsproblemen zoals stress, hartfalen of vervroegde dementie. Je zou daarom denken dat geluid, net als luchtkwaliteit of bodemvervuiling, een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van een ruimtelijk ontwerp. Maar dat is niet het geval.
Hoe ontwerp je eigenlijk met geluid? Voor gecontroleerde binnenwerelden, zoals concertzalen of theaters, bestaat er veel kennis over het werken met akoestiek. Maar open ruimtes in de stad met al hun verschillende en gelaagde klanken worden zelden benaderd vanuit het perspectief van de luisteraar. Geluid wordt vooral beschouwd als gevolg van een ontwerpbeslissing, niet als sturend ontwerpingrediënt. Het is ook lastig: andere omgevingsfactoren laten zich eenduidiger beteugelen. Aan een bezonningsstudie kun je zien welke kant van de straat zich het beste leent voor een brede stoep, een windhinderkaart maakt duidelijk waar je wel of geen terras plaatst. Maar een geluidskaart markeert doorgaans louter welke plekken boven de 50dB ongeschikt zijn voor bebouwing. Het rijke spectrum van overige klanken verschijnt daar niet op.
Recentelijk zien we daarin enige verschuiving in. Veel steden maken kaarten die de publieke ruimte indelen in zones van rust en reuring. Ook brengen genuanceerdere diagrammen in kaart hoe verschillende brongeluiden weerkaatsen in de stedelijke ruimtes. Met die informatie kunnen ontwerpers aan de slag: via de zogeheten soundscape-benadering wordt in sommige steden doelbewust ontworpen vanuit de akoestische kwaliteit van de stad. In het Engelse Sheffield bijvoorbeeld werd geluidsmuur The Cutting Edge aangelegd als een aantrekkelijke waterval op een plein langs een drukke weg. Het tegengaan van ongewenste herrie werd gecombineerd met de gewenste klanken van vallend water. Een interessant alternatief voor ondertunneling en een oplossing die ook op veel plekken in Nederland het overwegen waard is.
Drukte en lawaai behoren zonder twijfel tot de meest wezenlijke kenmerken van een stad. Maar het ontwerpen met stadsgeluiden staat nog maar in de kinderschoenen. Zal soundscaping een steeds grotere rol gaan spelen in de toekomst? In verdichtende binnensteden zou het ontwerpen van een gebalanceerde klankwereld wel eens essentieel kunnen zijn voor de toekomstige verblijfskwaliteit.
Dan klinkt plots een kwetterend vogeltje boven alle straatgeluiden uit. Laat dat zich ook ontwerpen?
Beeld: ‘Listening walk’, R. Murray Schafer, 1977