Deze column is geschreven op uitnodiging van de digitale Volkskrant in februari 2022.
Voor de meeste ontwerpers is de stad een ruimtelijk gegeven. Een verzameling van bouwwerken die zich laat beschrijven aan de hand van begrippen als verkaveling, dichtheid, publieke ruimte en bereikbaarheid. Zo niet voor de Britse architect-onderzoeker Carolyn Steel. Zij beschouwt de stad als een verzamelplaats van dieren met honger. Hoe is het mogelijk, vraagt zij zich af in haar bestseller Hungry City. How Food Shapes Our Lives uit 2008, dat in wereldsteden als London of Parijs miljoenen inwoners iedere dag weer voldoende kunnen eten? Geen stadsbewoner hoeft zelf te jagen, te oogsten of water op te pompen. En toch blijven ze in leven.
Misschien is de grootste verdienste van de moderne stedenbouw wel het feit dat we allemaal kunnen eten, iedere dag weer. En dat niet alleen: dat eten bereikt de stedeling vrijwel onzichtbaar en geruisloos. Want zo concreet als de groene appeltjes die je in de supermarkt koopt, zo abstract zijn de vele kilometers en arbeidsuren die eraan voorafgaan om die appeltjes daar te krijgen. Zonder beurse plekken. Het kwartiertje tijdslot waarbinnen een vrachtwagen de lokale supermarkt bevoorraadt – dat ergerlijke moment waarop je eventjes niet over de stoep kunt lopen – is het enige zichtbare deel van de immense machinerie die schuil gaat achter onze voedselvoorziening.
Productie, logistiek en transport vinden backstage in de buitengebieden plaats. De stadsbewoner hoeft slechts z’n mandje te vullen en te pinnen. Veel aanweziger, en daarmee ook zinnelijker en chaotischer, was de rol van voedsel in de pre-industriële stad. Stel je voor, het lawaai van honderden koeien op een veemarkt, voorvoelend dat de slacht nabij is. Of de geur van de visafslag, kades waar netten worden gehesen en vissen worden gevild. Confrontatie met de herkomst van eetwaren was voor de stadsbewoner dagelijkse kost, vergezeld van de bijbehorende voorzieningen zoals slachthuizen en leerlooierijen met alle stank, herrie en afval van dien. Maar in de moderne stad zijn vis- en vleeswaren vers verpakt, stil en zonder bloed.
Sinds – en misschien ook wel dankzij – het verschijnen van Hungry City staat het thema van voedsel steeds vaker op de agenda van stadsplanners en ontwerpers. Men vraagt zich af hoe we al die hongerige stadsdieren in groeiende steden kunnen blijven voeden en of het CO2-slurpende wereldwijde transport van eten nog wel acceptabel is. Daarnaast zoeken veel ontwerpers naar manieren om de rol van voedsel in de stad een grotere ruimtelijke betekenis te geven dan die van louter anonieme bezorgscooters en boodschappendiensten. Kan ons dagelijks brood niet opnieuw een zichtbare rol krijgen in de front stage van de stad?
Met initiatieven als de Foodhallen in Amsterdam en de Markthal en Dakakker in Rotterdam, zijn we daarmee aardig op weg. Ook wordt de lokale voedselproductie op daken van bedrijventerreinen en in gemeenschappelijke tuinen steeds serieuzer. Maar het is de vraag of er ooit valt op te ‘stadslandbouwen’ tegen de immens efficiënte hypertechnologie van het platteland. De toekomst van de stad is daarom, zoals altijd in de geschiedenis, in sterke mate afhankelijk van de toekomst van het platteland. Mocht u zich toevallig een stedeling voelen die geen enkele binding heeft met de buitengebieden, dan heeft u het mis. U bent een dier met honger. Denkt u daar maar eens aan, de volgende keer dat u een appeltje koopt.