Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Dood in zicht

Deze column is geschreven op uitnodiging van de digitale Volkskrant in februari 2022.

Het was een veelgehoorde constatering toen de wereld twee jaar geleden werd overvallen door de coronapandemie: ‘Ziekte en dood zijn onverwacht weer een zichtbaar onderdeel van het dagelijks leven’. Het was vreselijk, zo veel lijden in het zicht. In Italië lagen rijen doodskisten te wachten op een plekje op het kerkhof. The city that never sleeps  werd noodgedwongen een slaapstad. Ambulances en lijkwagens waren wekenlang de enige stedelijke activiteit. De pandemie kantelde het zelfbeeld van de volmaakte westerse stad. In de afgelopen twee jaar maakten we opnieuw kennis met een kwetsbaarheid die verdwenen leek uit onze stadscultuur.

Gelukkig kenmerkt ons hedendaagse stadsbeeld zich niet meer door pesthuizen, leprozenbelletjes of tbc-klinieken. We zijn gezonder en veiliger dan ooit. De moderne Nederlandse stad lijkt haast te vergeten dat er zoiets bestaat als sterfelijkheid. Zij gedraagt zich als een heerlijk consumptieparadijs en in het publieke domein verwijst vrijwel niets naar eindigheid. Op de zeldzame plekken waar leven en dood elkaar ontmoeten, staan meestal poorten, muren of hekken. Begraafplaatsen, crematoria en gedenkplaatsen zijn nauwelijks onderdeel van de collectieve leefwereld. De dood hoort niet bij ons stedelijk leven.

Begraafplaatsen in binnensteden, wat heb je er aan? Het zijn ruimtevreters, met een ongunstige exploitatie en een extreem lage gebruiksintensiteit. Zoiets past niet in de ambities van verdichting en groei. Bovendien is het niet gezellig, de dood in de buurt. In de loop van de geschiedenis hebben begraafplaatsen dan ook vaak het veld moeten ruimen. Af en toe herinnert een straatnaam nog aan z’n oorspronkelijke functie, zoals Groningers en Monopoly-spelers wel weten. Alleen in historische dorpskernen hebben kerkhoven vaak de tijd getrotseerd. Je kunt tot op de dag van vandaag een biertje drinken op het plein met uitzicht op je overleden dorpsgenoten. Dood én leven verenigd in het hart van de gemeenschap.

Dood in het zicht betekent niet alleen verdriet of ellende. Bekende begraafplaatsen als Père Lachaise in Parijs en San Michele in Venetië vormen een levendig onderdeel van toeristische wandelroutes. Daar overstijgt het collectief herdenken het bezoek van de individuele nabestaande. De plek wordt een symbool: de stad omarmt haar doden. Ook in Nederland zijn steeds vaker voorbeelden te vinden van zogenoemde begraafparken: bestaande begraafplaatsen worden opengesteld voor een groter publiek en het grasveld met graven wordt verrijkt met weelderige plantensoorten. Het levert nieuwe groene verblijfsplekken op in de stad, niet bedoeld om te barbecuen, frisbeeën of zonnebaden, maar om te mediteren, te herdenken en tot rust te komen tussen de doden.Zijn dit soort contemplatieve plekken niet precies waaraan de hedendaagse, voortrazende stad behoefte heeft?

Maar ook een begraafpark neemt veel ruimte in. In steden waar de grond nog schaarser is, worden dood en leven tegenwoordig op geheel nieuwe wijze bij elkaar gebracht: de hoogbouwbegraafplaats, een soort verticaal begraafpark. Je kunt er dwalen langs de graven en op de verdiepingen zijn openbare rustplekken en kapelletjes om over de stad uit te kijken. De bekendste staan in Tel Aviv en in Santos, Brazilië, maar ook in Mumbai wordt momenteel aan zo’n toren gewerkt. Het heeft helaas nog niet tot architectonische hoogstandjes geleid, maar dat kan nog komen. Want het idee heeft een grote poëtische kracht: wordt een stad niet net zo goed bewoond door de levenden als door de doden? En hoe zou het zijn om van ver te kunnen aanwijzen: ‘Daar, in die toren, ligt mijn moeder begraven’?