Nehru Place: een informele markt in Dehli waar mobieltjes worden verhandeld, computers gerepareerd en Bollywood-filmboxes staan uitgestald. Het plein lijkt, zo beschreven, vooral een krioelende massa van sjacheraars en troepjes, maar voor socioloog Richard Sennett is Nehru Place exemplarisch voor de bruisende dynamiek van de grote stad: hier ontstaan creatieve start-ups, onverwachte ontmoetingen, nieuw manieren van ruimtegebruik. Sennetts meest recente boek is één grote lofzang op de grote stad. Niet als Ideaalstad, maar als menselijke habitat met alle complexiteit, smerigheid en botsingen van dien. ‘Out of the crooked timber of humanity, no straight line was made’, zei Kant (ongetwijfeld niet in het Engels) en zo, zegt Sennett, is ook de stad crooked.
In Building and Dwelling. Ethics for the City (2018) buitelen de ideeën over elkaar heen: van stadssociologie, -filosofie en -wetenschap tot anekdotes uit Sennetts eigen ontwerppraktijk. Dat alles wordt opgediend in aangenaam gedoseerde hoeveelheden met één rode draad: de zoektocht naar het maken van een ‘open stad’.
De open stad zoals Sennett die definieert, biedt ruimte voor locale, spontane en zelforganiserende processen. Zoals in het Greenwich Village van Jane Jacobs, maar dan passend bij de schaal en het tempo van de huidige stedelijke vraagstukken. De miljoenensteden in China, de klimaatverandering, de wereldwijde migratie… die opgaven kunnen niet allemaal worden ontworpen op de microschaal van The Death and Life of Great American Cities, stelt Sennett. Maar hoe dan? Het antwoord daarop vindt hij in het begrip ‘open stad’.
Sennets open stad wordt vooral gemaakt met taal. Synchroniciteit, porositeit, asymmetrie, onvolledigheid, ambiguïteit en uitnodigen, zaaien, verwonderen, tegenspreken. Het is een mix van Hertzberger, Van Eyck, Jan Gehl en Robert Venturi, aangevuld met Alejandro Arivenna. Geen nieuwe inzichten, wel een inspirerende bundeling.
Maar concreet? De voorbeelden van een geslaagde open stad zijn bepaald niet bottom-up of lokaal georganiseerd. Het opschalen van Jane Jacobs neemt enorme vormen aan: denk aan de kabelbaan naar de sloppen van Medellín, de bibliotheken van diezelfde stad, de wateropgave van New Jersey. Wie lokale dynamiek een blijvende plek wil geven in de stad, heeft paradoxaal genoeg veel macht, mandaat en budget nodig.
Over hoe zo’n open stad eruit moet zien, doet Sennett geen uitspraken. Wel over hoe die er níet uit moet zien: Form-follows-function vindt hij niet in orde. Net zomin als de tegenhanger New Urbanism; allebei gesloten systemen die zich niet kunnen aanpassen of ontwikkelen in de tijd. Ook problematisch vindt hij de smaak van de middenklasse die houdt van een traditionele stijl. ‘The asymmetry between making a project of good design quality and inhabitants’ desire has to be resolved in some way.’ Maar zou sommige openheid er niet onopvallend, behoudend of onspectaculair uit kunnen zien?
Gelukkig kan ‘gesloten’ zich mettertijd wel transformeren tot open. Sennett looft het aanpassingsvermogen van de boulevards van Parijs en Berlijn en de blokken van Cerdà: van 19e eeuws bourgeois uitsluitingsprincipe naar 21e-eeuwse ontmoetingsplekken voor iedereen. Openheid kent vele gedaanten.
Misschien valt het pleidooi van Sennett daarom wel het beste te begrijpen vanuit de omkering: wie veel macht, mandaat en budget heeft, creëert absoluut niet automatisch een open stad. Hit-and-run-ontwikkelaars ontwerpen geen leefomgeving voor de lokale cultuur maar een derivatenpakketje met wat vastgoed er in. Wie een open stad wil maken heeft behalve macht vooral een open blik en houding nodig. Een open houding voor zaken die nooit perfect coherent zijn en dat ook niet moeten zijn. Uit de botsingen tussen de geplande en geleefde stad, of, zoals Sennett het noemt, tussen ville en cité, ontstaat precies de gewenste schots-en-scheve stadsdynamiek van innovatie en emancipatie.
bron beeld: scaffmag.com
Wees de eerste om reactie te geven