Het is natuurlijk ontzettend interessant: ontwerpers die zich storten op grote thema’s zoals klimaatverandering, mobiliteitstransitie of voedselproductie. Design thinking noemen ze het, vraagstukken van buiten de architectuur benaderen met de gereedschapskist van de architect: verbeeldingskracht en strategisch denken. Tentoonstellingen, publicaties en debatten worden gevuld met deze nieuwe manier van vakbeoefening.
Voor deze vakverbreding is veel te zeggen, want architectuur is altijd onderdeel van geld-en machtsstructuren die impact hebben op de samenleving. En om écht iets te veranderen, moeten die veranderen: emissieloos, circulair, rechtvaardig. Maar terwijl de ogen van de design thinkers gericht zijn op grote en abstracte thema’s, voltrekt zich dichter bij huis een maatschappelijke crisis die schreeuwt om aandacht: de acute woningnood.
Vierhonderduizend woningen komen we op dit moment in Nederland te kort. Huurprijzen zijn drie keer zoveel gestegen als de CAO-lonen in de laatste twintig jaar, wachtlijsten voor sociale woningbouw zijn eindeloos en alleen de gelukkige bezitter van een vast contract krijgt nog een hypotheek. Kansenongelijkheid is het juiste woord dat hoort bij deze situatie: leeftijd, regio en het vermogen van ouders bepalen grotendeels de mogelijkheden op de woningmarkt. Een landelijke visie ontbreekt; het betreffende ministerie is immers opgeheven.
Er is een klein beetje licht aan de horizon. Met de recente landelijke Woonimpuls kunnen vijftigduizend woningen gebouwd worden, een goed begin. Maar dan hebben we het nog steeds niet over wát we gaan bouwen. De schaarste is zo groot dat de discussie over woningkwaliteit een luxe lijkt geworden die we ons haast niet kunnen permitteren. Woningbouwarchitectuur bestaat steeds meer uit standaardplattegronden, schrale detaillering en catalogusproducten. One type fits all. Hartstikke fout, natuurlijk.
In het verleden hebben verschuivingen in de samenleving geleid tot een enorme creativiteit in woningbouwarchitectuur. De invoering van de Woningwet resulteerde in de Amsterdamse School; de Wederopbouw leidde tot nieuwe technieken van standaardisatie in bouwen en tot nieuwe opvattingen over de relatie van wonen met groen; de woningnood in de jaren tachtig bracht nieuwe ideeën over samenleven, wijkaanpak en engagement.
Maar in de huidige tijd lukt het maar niet om via de architectuur door te dringen tot het maatschappelijke debat over wonen. Dat debat wordt voornamelijk gevoerd door planologen en ontwikkelaars die elkaar de tent uitvechten over wel of niet in een weiland bouwen. Architecten hebben daar nauwelijks een rol in. En dat moet veranderen, want woningbouw is de core business van de architectuur.
Woningbouw is een groot maatschappelijk thema dat zich bij uitstek leent om te ‘her-denken’ via design thinking. Zowel het grote aantal eenpersoonshuishoudens en gescheiden gezinnen als de zorgbehoefte van alleenwonende ouderen vraagt om nieuwe woonvormen. Hofjes, woongroepen, co-housing of flexibele woningen, gefinancierd via mengvormen tussen huur en koop maar ook het scheiden van gebruiks- en eigendomsrecht kunnen hier oplossingen bieden. In de marge bestaat het allemaal al, maar het hele financieringssysteem is zo dichtgetimmerd dat het merendeel van de woningbouw leidt tot de bekende ‘woonproducten’. De woningmarkt is namelijk allesbehalve een simpel Keynesiaans spel tussen vraag en aanbod. Hypotheekrenteaftrek, verhuurderheffing, taxaties en grondwaarde, overheidssturing en marktwerking houden elkaar in de greep en belemmeren de architectuur om mee te veranderen met de samenleving. Hier is het engagement van design thinking onmisbaar, om te zorgen voor een fundamentele kwaliteits- en kwantiteitsverbetering van de woningarchitectuur.
Alle ballen op de woningbouw!